
Jurisprudentie
AZ2115
Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4279 WSF
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4279 WSF
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering ingangsdatum studiefinanciering onder toepassing van hardheidsclausule te bepalen op eerdere datum.
Uitspraak
05/4279 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 juni 2005, 04/1486 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 10 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft haar moeder, mevrouw [M. S.-de V.], hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
In reactie hierop zijn de gronden van het hoger beroep namens appellante nog aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2006. Appellante is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [M. S.-de V.], voornoemd. De IB-Groep heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
Appellante heeft aanvankelijk studiefinanciering aangevraagd en gekregen in de vorm van uitsluitend een basisbeurs, een OV-studentenkaart en een lening.
In april 2004 heeft appellante de IB-Groep verzocht haar met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2003 ook een aanvullende beurs toe te kennen.
Evenals in beroep ligt thans in hoger beroep ter beantwoording de vraag voor of de IB-Groep bij besluit van 11 juni 2004 op aanvaardbare gronden haar weigering heeft gehandhaafd om de ingangsdatum van de aan appellante toegekende aanvullende beurs met toepassing van de hardheidsclausule te bepalen op een eerdere datum dan 1 mei 2004.
De Raad beantwoordt voormelde vraag net als de rechtbank bij de aangevallen uitspraak bevestigend.
Appellante heeft in hoger beroep in hoofdzaak aangevoerd dat zij niet eerder dan in april 2004 een aanvullende beurs heeft aangevraagd, omdat zij dacht dat zij in verband met de inkomsten van haar ouders in 2003 toch niet in aanmerking kwam voor een aanvullende beurs. Daarbij is uiteen gezet dat en waarom voor appellante en haar ouders pas in april 2004 duidelijk werd dat de hoogte van het ouderlijk inkomen in 2003 niet dusdanig was dat zij om die reden niet in aanmerking kwam voor een aanvullende beurs.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
In artikel 3.21, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) is bepaald dat studiefinanciering niet wordt toegekend voor een periode die gelegen is voor de datum van indiening van de aanvraag.
Ingevolge artikel 11.5 van de WSF 2000 (de hardheidsclausule) is de IB-Groep bevoegd om van voornoemde wettelijke bepaling af te wijken indien en voor zover toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Naar het oordeel van de Raad is in het onderhavige geval niet gebleken dat onverkorte toepassing van het bepaalde in artikel 3.21, tweede lid, van de WSF 2000 heeft geleid tot een onbillijkheid van overwegende aard op grond waarvan de IB-Groep niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Daartoe overweegt de Raad dat niet is gebleken dat appellante door een overmachtsituatie buiten staat is geweest om eerder dan in april 2004 een aanvullende beurs aan te vragen. Verder overweegt de Raad dat, nu niet is gebleken van overmacht en appellante niet door de IB-Groep op het verkeerde been is gezet, de nadelige gevolgen van de onjuiste veronderstelling van appellante dat zij in verband met de inkomsten van haar ouders in 2003 niet in aanmerking kon komen voor een aanvullende beurs binnen haar risicosfeer vallen, zodat zij niet met en beroep op de hardheidsclausule op de IB-Groep kunnen worden afgewenteld.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt derhalve bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H.A. Uri.